De ontwikkeling van Suunto’s decompressiemodel begon al in de jaren tachtig toen Suunto het model van Bühlmann op basis van M-waarden implementeerde in Suunto SME. Sindsdien hebben onderzoek en ontwikkeling door interne en externe experts geen moment stilgestaan.
Het Bühlmann decompressie-algoritme is ontwikkeld door de Zwitserse arts dr. Albert A. Bühlmann, die sinds 1959 onderzoek deed naar decompressietheorie. Het is een theoretisch wiskundig model dat beschrijft hoe inerte gassen het menselijk lichaam in en uit gaan naarmate de omgevingsdruk verandert. In de loop der jaren zijn er meerdere versies van het Bühlmann-algoritme ontwikkeld. Vele fabrikanten hebben het algoritme in hun duikcomputers geïntegreerd. Suunto Ocean maakt gebruik van Suunto’s Bühlmann 16 GF-duikalgoritme – dit algoritme is gebaseerd op het Bühlmann ZHL-16C model, waarin we onze eigen code hebben geïmplementeerd. Het algoritme kan worden aangepast – met behulp van gradiëntfactoren bepaal je hoe behoudend je wilt duiken.
Alle decompressiemodellen zijn zuiver theoretisch en monitoren niet daadwerkelijk het lichaam van de duiker. Geen enkel decompressiemodel geeft je dan ook de garantie dat er geen DCS optreedt. Houd altijd rekening met persoonlijke factoren, de geplande duik en je duikopleiding wanneer je de beste gradiëntfactoren voor de duik instelt.
Gradiëntfactor (GF) is een variabele waarmee je aangeeft hoe behoudend je wilt duiken. GF’s worden onderverdeeld in twee afzonderlijke parameters – Gradiëntfactor Laag en Gradiëntfactor Hoog.
Met GF’s en het Bühlmann-algoritme kun je de aanvaardbare M-waarde voor de verschillende weefselcompartimenten instellen en zo meer of minder behoudend duiken. Een gradiëntfactor is een percentage van de M-waarde en kan worden ingesteld op een waarde van 0% tot 100%.
Een veelgebruikte combinatie is GF Laag 30% en GF Hoog 70% (afgekort als GF 30/70). Deze instelling betekent dat de eerste stop nodig is zodra het snelste weefsel 30% van de M-waarde bereikt. Hoe lager de eerste waarde, des te minder oververzadiging is toegestaan. De eerste stop maak je dan ook op grotere diepte. Een gradiëntfactor van 0% valt samen met de lijn van de omgevingsdruk, een gradiëntfactor van 100% met de lijn van de M-waarde.
In de volgende afbeelding is GF Laag ingesteld op 30% en reageren de snelste weefselcompartimenten op 30% van de M-waarde. Dat is de diepte van de eerste decompressiestop.
Wanneer je verder opstijgt, gaat de GF van 30% naar 70%. GF 70 is de toegestane oververzadiging wanneer je aan de oppervlakte komt. Hoe lager de GF Hoog is, des te langer is de ondiepe stop zodat je kunt ontgassen voordat je bovenkomt. In de volgende afbeelding is GF Hoog ingesteld op 70% en reageren de snelste weefselcompartimenten bij 70% van de M-waarde.
Op dit punt kun je aan de oppervlakte komen en de duik afronden.
Welk effect het percentage van GF Laag op het duikprofiel heeft, zie je hieronder. Je ziet dat het GF Laag-percentage bepaalt op welke diepte de opstijging moet worden onderbroken voor de eerste decompressiestop. De afbeelding laat zien hoe de verschillende waarden van GF Laag de diepte van de eerste stop beïnvloeden. Hoe hoger het GF Laag-percentage, des te minder diep de eerste stop wordt gemaakt.
Bij een te laag GF Laag-percentage nemen sommige weefsels tijdens de eerste stop mogelijk nog steeds stikstof op.
Het effect van het GF Hoog-% op het duikprofiel zie je hieronder. Je ziet hoe het percentage van GF Hoog bepaalt hoeveel decompressietijd je doorbrengt in de ondiepe fase van de duik. Hoe hoger het GF Hoog-percentage, des te korter is de totale duiktijd en des te minder tijd brengt de duiker door in ondiep water. Als het percentage van GF Hoog lager wordt ingesteld, brengt de duiker des te meer tijd door in ondiep water en des te langer is de totale duiktijd.
GF is in de Suunto Ocean standaard ingesteld op 40/85. Je kunt de standaardwaarde naar boven of beneden aanpassen. Voor recreatieve duikers betekent een meer behoudende waarde dat de geen-decompressielimiet korter is zodat verplichte decompressiestops niet nodig zijn. Bij technisch duiken betekent een behoudende GF-instelling langere decompressiestops. Kies je voor minder behoudend, dan is het risico op decompressieziekte (DCS) aanzienlijk groter.
Diverse risicofactoren, zoals je gezondheid en levensstijl, kunnen van invloed zijn op je gevoeligheid voor DCS. Dergelijke factoren verschillen per duiker en zelfs per dag.
Persoonlijke risicofactoren die de kans op DCS vergroten, zijn bijvoorbeeld:
Pas de waarden van de gradiëntfactoren uitsluitend aan wanneer je de effecten ervan volledig begrijpt. Sommige instellingen van gradiëntfactoren leiden tot een hoog risico op decompressieziekte of ander letsel.
Deco-profiel kan worden geselecteerd via Duikopties > Algoritme > Deco-profiel.
Sinds de tabellen van Haldane in 1908 het licht zagen, worden decompressiestops altijd in vaste stappen uitgevoerd, bijvoorbeeld op 15 m, 12 m, 9 m, 6 m en 3 m. Zo deed men het al vóór de komst van duikcomputers. Maar in feite vindt de decompressie tijdens het opstijgen meer geleidelijk plaats, in meerdere ministapjes – de decompressiecurve is een vloeiende lijn. Door de komst van microprocessoren heeft Suunto het proces van decompressie nauwkeuriger in kaart kunnen brengen. Tijdens een opstijging met decompressiestops berekenen de Suunto duikcomputers het punt waarop het leidende compartiment de lijn van de omgevingsdruk snijdt (vanaf dat punt is de druk in de weefsels hoger dan de omgevingsdruk) en het ontgassen begint. Dit noemen we de decompressievloer. De afstand tussen de vloer en het plafond is het decompressievenster. Hoe groot dit bereik is, hangt af van het duikprofiel.
De optimale decompressie voltrekt zich binnen het decompressievenster, dat wordt aangegeven met de pijltjes omhoog en omlaag naast de diepte. Wanneer je door het plafond heen ‘breekt’, verschijnt er een pijl omlaag en klinkt er een hoorbaar alarm – de duiker moet afdalen naar een diepte binnen het decompressievenster.
Het ontgassen van het snelle weefsel zal langzaam verlopen ter hoogte van of vlakbij de decompressievloer omdat het verschil daar klein is. Het kan zijn dat de tragere weefsels nog altijd stikstof opnemen, en de duur van de verplichte decompressiestop kan toenemen. In dat geval kan het plafond naar beneden en de decompressievloer naar boven bijgesteld worden. De decompressievloer is het punt waarop het algoritme ervan uitgaat dat de bellen worden samengedrukt, terwijl er op de diepte van het plafond maximaal ontgast wordt.
Het bijkomende voordeel van een model met een decompressievloer en -plafond is dat het er rekening mee wordt gehouden dat het in turbulent water lastig is om op de exacte diepte voor optimale decompressie te blijven. Wanneer de duiker dan binnen het venster blijft, gaat de decompressie door, zij het langzamer. Ook vormt dit een extra buffer – de kans dat de duiker door de golfslag boven het plafond komt, is klein. De doorlopende decompressiecurve die Suunto aanhoudt, levert ook een soepeler en natuurlijker decompressieprofiel op dan de traditionele decompressie in ‘stappen’.
In dit decompressieprofiel is de opstijging onderverdeeld in de traditionele stappen van 3 meter (10 ft).
In dit model decomprimeert de duiker op de vaste diepten. Het plafond in het schakelvenster is de diepte van de volgende stap. Zodra de duiker het decompressievenster bereikt, geeft een teller aan hoe lang de decompressiestop (nog) duurt.
Kijk voor een voorbeeld van een decompressieduik onder Voorbeeld – modus Meerdere gassen.
De instelling Hoogte past de decompressieberekening automatisch aan het ingestelde hoogtebereik aan. Je vindt de instelling onder Duikopties » Algoritme » Hoogte, waar je keuze hebt uit drie bereiken:
De geen-decompressielimieten worden hierdoor aanzienlijk korter.
In hoger gelegen gebied is de atmosferische druk lager dan op zeeniveau. Wanneer je naar hoger gelegen gebied bent gegaan, zit er meer stikstof in je lichaam en is het evenwicht dat er was op de oorspronkelijke hoogte, zoek. De ‘extra’ stikstof wordt langzaam afgevoerd en uiteindelijk wordt het evenwicht hersteld. Suunto raadt je aan om ten minste drie uur te wachten voordat je gaat duiken, zodat je lichaam de tijd heeft om zich aan de nieuwe hoogte aan te passen.
Voordat je op grotere hoogte gaat duiken, moet je de hoogte-instelling in de duikcomputer aanpassen, zodat in de berekeningen wordt uitgegaan van de juiste hoogte. De maximale partiële stikstofdruk die in het rekenmodel van de duikcomputer is toegestaan, wordt op basis van de lagere omgevingsdruk naar beneden bijgesteld.
Wanneer je je naar hoger gelegen gebied begeeft, kan het evenwicht van in het lichaam opgeloste stikstof tijdelijk worden verstoord. Suunto raadt je aan om eerst te acclimatiseren op de nieuwe hoogte en dan pas te gaan duiken. Ook is het belangrijk dat je het risico van decompressieziekte beperkt en niet onmiddellijk na de duik naar grotere hoogte gaat.
STEL HET JUISTE HOOGTEBEREIK IN! Als je op meer dan 300 meter (980 ft) boven zeeniveau gaat duiken, moet je het hoogtebereik juist instellen zodat de duikcomputer de decompressietoestand correct berekent. De duikcomputer is niet bedoeld voor gebruik op een hoogte van meer dan 3000 meter (9800 ft) boven zeeniveau. Als je niet de juiste hoogte hebt ingesteld of als je op een hoogte boven de maximale limiet gaat duiken, zijn de gegevens van de duik en het plan niet correct.
Als je herhalingsduiken maakt op een andere hoogte dan de vorige duik, pas dan na de duik de hoogte-instelling aan zodat deze overeenkomt met de hoogte waarop je de volgende duik maakt. Dan wordt de decompressietoestand nauwkeuriger berekend.
Een veiligheidsstop wordt altijd aanbevolen voor elke duik van meer dan 10 meter (33 ft). Je kunt de instellingen voor de veiligheidsstop als volgt aanpassen:
3 min.: De veiligheidsstop is altijd een stop van drie minuten, zelfs na de laatste decompressiestop. De veiligheidsstop is niet inbegrepen in TTS (tijd naar oppervlakte).
4 min.: De veiligheidsstop is altijd een stop van vier minuten, zelfs na de laatste decompressiestop. De veiligheidsstop is niet inbegrepen in TTS (tijd naar oppervlakte).
5 min.: De veiligheidsstop is altijd een stop van vijf minuten, zelfs na de laatste decompressiestop. De veiligheidsstop is niet inbegrepen in TTS (tijd naar oppervlakte).
Altijd UIT: Tijdens de duik wordt er geen veiligheidsstop weergegeven.
Aangepast: Een veiligheidsstop van drie minuten wordt toegevoegd na decompressie, maar de duur van de stop wordt aangepast op basis van het duikprofiel. Dit betekent dat deze korter kan zijn als de tijd in ondiep water wordt doorgebracht. De voorspelde tijd is opgenomen in TTS (tijd naar oppervlakte).
Een overschrijding van de stijgsnelheid tijdens de duik maakt de veiligheidsstop niet langer.
Zie Veiligheidsstops.
Je kunt de diepte van de laatste stop voor decompressieduiken aanpassen onder Duikopties » Algoritme » Laatste decostop. Je hebt twee opties: 3 meter en 6 meter (9,8 ft en 19,6 ft).
Standaard is de diepte van de laatste stop ingesteld op 3 meter (9,8 ft).
Deze instelling is niet van invloed op de plafonddiepte tijdens een decompressieduik. De diepte van het laatste plafond is altijd 3 meter (9,8 ft).
Je kunt de diepte van de laatste stop bijvoorbeeld instellen op 6 meter (19,6 ft) wanneer de zee onrustig is en een stop op 3 meter (9,8 ft) lastig is.